In het portierkraanstelsel zijn de keuze en de indeling van kabels van cruciaal belang en zijn ze rechtstreeks gerelateerd aan de veiligheid, stabiliteit en levensduur van het gebruik van de apparatuur.
1. Aanvraagvereisten
Wanneer?de portierkraanwordt aangedreven door een kabeltrommel, moet ervoor worden gezorgd dat de kabel automatisch en soepel kan worden ingedrukt en losgelaten.
- Het aandrijfmoment:Het aandrijvend koppel van de kabelrol mag niet lager zijn dan het maximale draaiend koppel dat nodig is om de kabel te draaien om een normale werking onder verschillende belastingomstandigheden te garanderen.
- Regeling van de trekkracht: Bij kabels zonder versterkte kernstructuur moet de trekkracht die op de kabelgeleider wordt uitgeoefend, zoveel mogelijk worden verminderd.de maximaal toegestane trekkracht op de kopergeleider mag niet meer bedragen dan 20 N/mm2.
- Versterkte structuur: Voor toepassingen met een groot gewicht of een hoge werkingssnelheid moeten kabels met staaldraadtouwversterking worden gekozen om een grotere trekkracht te weerstaan.
2.Layoutprincipes
Bij het uitleggen van kabels dient rekening te worden gehouden met de mechanische spanningsverdeling, de ruimtegebruiken en het gemak van het latere onderhoud:
- Lengte en consistentie van de buitendiameter:Alle kabels moeten dezelfde lengte hebben, dezelfde buitendiameter hebben en stevig gekrimpd zijn om te voorkomen dat de afzonderlijke kabels overmatig worden belast.
- Eenvormige verdeling:Kabels die op dezelfde laag worden gelegd, moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggen om lokale geconcentreerde kracht te voorkomen en het leven te beïnvloeden.
- Draaddraad:Wanneer een hangkabeltrolei wordt gebruikt, moet een tractiedradentouw worden ingesteld om de spanning in evenwicht te brengen.het trekdraad touw moet volledig recht zijn en bestand zijn tegen de trekkracht.
3. Groottevereisten
Om de buigspanning tijdens de kabelwikkeling te verminderen, moet de onderste diameter van de spoel redelijk zijn ontworpen:
- Kabels met een buitendiameter ≤ 21,5 mm: De onderdiameter van de spoel mag niet minder zijn dan 10 maal de buitendiameter van de kabel.
- Kabels met een buitendiameter van > 21,5 mm: De onderdiameter van de spoel mag niet minder zijn dan 12,5 maal de buitendiameter van de kabel.
4. Configuratievereisten van hangkabels
Bij gebruik van een opgehangen kabelkar moet worden voorkomen dat de kabel tijdens het gebruik versleten, verstrengeld of overdreven gebogen raakt:
Kabels met een buitendiameter ≤ 8 mm: De buigingsdiameter van de buigplaat van de ophanging moet ≥ 6,3 maal de buitendiagram van de kabel bedragen.
Kabels met een buitendiameter > 8 mm en ≤ 12,5 mm: De diameter van de kromming moet ≥ 8 maal de buitendiameter van de kabel bedragen.
Kabels met een buitendiameter van > 12,5 mm: De diameter van de kromming moet ≥ 10 maal de buitendiameter van de kabel bedragen.
Vlakkabel: De dikte kan worden berekend op basis van de overeenkomstige ronde kabeldiameter.